Naar topnavigatiemenu Naar hoofdnavigatiemenu Naar hoofdinhoud
Patiëntenfolder

Bloedtransfusies aan kinderen

Informatie voor ouders

Bij een behandeling of operatie kan het nodig zijn om uw kind bloed te geven. Dit noemen we een bloedtransfusie. Het kan ook zijn dat uw kind een bloedziekte heeft waardoor een bloedtransfusie nodig is. We leggen graag uit wat dit betekent voor uw kind.

Download PDF

Waarom bloedtransfusie?

De arts schrijft alleen een bloedtransfusie voor als dit voor de behandeling noodzakelijk is. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de behandeling na een ongeval, operatie, chemotherapie of een bloedziekte.

Soorten bloedtransfusies

Meestal gaat het om een transfusie van rode bloedcellen. Maar soms is transfusie nodig van bloedplaatjes of plasma.

Hoe veilig is het?

Er zijn veel regels om ervoor te zorgen dat bloedtransfusies zo veilig mogelijk zijn:

  • Alleen gezonde mensen kunnen bloeddonor zijn (een bloeddonor is degene die bloed geeft voor transfusie). Deze bloeddonor staat het bloed vrijwillig af en krijgt hiervoor niet betaald.
  • Het donorbloed wordt gecontroleerd op infecties die via het bloed overgedragen kunnen worden zoals:
    • hepatitis B, C en E, een virus dat leverontstekingen kan geven;
    • de bacterie syfilis en HIV, een virus dat aids kan geven;
    • eenmalig controle op het virus HTLV I/II, in zeldzame situaties kan dit leukemie geven.
  • Er wordt gekeken naar het besmettingsrisico op ziekten. Is een donor bijvoorbeeld naar een land geweest waar ziekten als malaria of het West-Nijlvirus voorkomen, dan mag de donor een bepaalde tijd geen bloed geven.
  • Er is controle op bacteriën in het bloed. Deze komen soms per ongeluk mee tijdens het afnemen van donorbloed.
Bloed dat is besmet door een bacterie of virus wordt altijd vernietigd. Ondanks alle regels blijft er toch een zeer kleine kans op besmetting met een virus of bacterie door de bloedtransfusie. De kans is wel heel klein. Zo is bijvoorbeeld de kans dat donorbloed besmet is met HIV kleiner dan 1 op een miljoen.

Juiste bloedgroep

Behalve dat bloed niet besmet mag zijn, is het ook belangrijk dat het bloed past bij de bloedgroep van uw kind. De arts neemt daarom voor een transfusie altijd bloed af bij uw kind om te zien welke bloedgroep (A, B, O of Rhesus D) het heeft. Bij kinderen jonger dan 3 maanden wordt ook eenmalig bloed afgenomen van de moeder. Bij meisjes worden meer bloedgroepen nagekeken om passend bloed te selecteren. Dat gebeurt ook bij bepaalde ziekten.

Afweerstoffen

Naast de bloedgroep zijn ook de afweerstoffen in het bloed belangrijk, de zogenaamde bloedgroep-antistoffen. Sommige kinderen hebben deze antistoffen tegen bloedcellen van anderen gemaakt, bijvoorbeeld na een eerdere bloedtransfusie. Bij elke transfusie is hiervoor dus opnieuw controle nodig. Als uw kind een antistof tegen een bloedgroep in het bloed heeft, kan het langer duren voordat er ‘passend’ bloed is gevonden. Dit betekent dat een bloedtransfusie langer op zich kan laten wachten.

Transfusielaboratorium
Het transfusielaboratorium controleert bij elke patiënt, en dus ook bij kinderen, of er in het landelijk registratiesysteem een eerder gevonden antistof is gemeld. Zo weten de analisten bij het laboratorium met nog meer zekerheid welke bloedzak ze voor uw kind moeten kiezen. Vinden wij vanuit het Erasmus MC als eerste een antistof tegen een bloedgroep in het bloed van uw kind, dan vermelden we dit ook in het landelijke registratiesysteem. Na een tijdje zijn deze antistoffen namelijk soms niet meer te zien in het bloed van uw kind, maar nog wel belangrijk bij een volgende transfusie. Als er een nieuwe antistof wordt geregistreerd op naam van uw kind, dan krijgt u als ouder(s)/verzorger(s) hiervan bericht per brief. Hierin staat ook wat u kunt doen als u deze registratie niet wilt en bezwaar maakt.

Laatste controle door verpleegkundige

Vlak voordat uw kind een bloedtransfusie krijgt, controleert de verpleegkundige nog een keer het donorbloed dat voor uw kind is uitgezocht. In het elektronisch patiëntendossier leggen we vast wanneer uw kind een bloedtransfusie heeft gehad en welke bloedproduct(en) hij of zij heeft ontvangen.

Complicaties en bijwerkingen

Patiënten die in Nederland een bloedtransfusie krijgen, verdragen dit meestal goed. Maar een reactie op de transfusie is wel mogelijk.

Wanneer contact opnemen?

Neem contact op met de verpleegkundige of arts als uw kind tijdens de bloedtransfusie of binnen 24 uur daarna last krijgt van:

  • jeuk
  • galbulten
  • rode huid
  • koude rillingen
  • koorts
  • benauwdheid
  • rode of zwartbruine urine
  • lendenpijn
Als dat nodig is, behandelt de arts van uw kind de klachten en onderzoekt waardoor het komt dat uw kind last heeft. Blijkt uit bloedonderzoek dat uw kind een (nieuwe) antistof heeft, dan wordt hier in de toekomst rekening mee gehouden bij het kiezen van een passend bloedproduct. U ontvangt dan op naam van het kind een bloedgroepenkaartje waarop de naam van de bloedgroep-antistof staat. Wij adviseren dat u dit kaartje altijd bij u draagt totdat uw kind een jaar of 12 is, en het zelf bij zich kan dragen. Bij een volgende bloedtransfusie laat u (of uw kind) dit kaartje zien aan de arts.

Bijwerkingen registreren

Heeft uw kind een bijwerking van een bloedtransfusie, dan meldt de arts dit bij de organisatie die alle bijwerkingen in Nederland registreert. Dit gebeurt anoniem, dus zonder naam en andere privégegevens van uw kind. De registratie helpt bij het verbeteren van de kwaliteit van bloedtransfusies. Zeer ernstige bijwerkingen moet de arts ook melden bij Sanquin en bij de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ook hierbij blijft de melding anoniem en is het doel de kwaliteit van bloedtransfusies te bewaken.

Weigeren van bloedtransfusie

Wanneer uw kind jonger is dan 12 jaar, geeft u als ouder(s)/verzorger(s) toestemming voor een bloedtransfusie aan uw kind. Of u geeft aan dat u een transfusie aan uw kind weigert. Wanneer uw kind ouder is dan 12 jaar, dan mag uw kind zelf ook een bloedtransfusie weigeren, of juist zelf aangeven de transfusie wel te willen. Pas vanaf de leeftijd van 16 jaar geven adolescenten alleen aan of ze toestemming voor een bloedtransfusie geven.

Wanneer
  • de ouders geen toestemming geven,
  • 1 van de ouders geen toestemming geeft,
  • een kind ouder dan 12 jaar geen toestemming geeft,
heeft dit gevolgen voor de behandelopties. Het weigeren van bloedtransfusies gaat altijd in overleg met de arts van uw kind. Het is belangrijk om te weten dat er niet altijd andere mogelijkheden zijn. Bloedtransfusies kunnen het leven redden van uw kind in levensbedreigende situaties. Weigert u dit voor uw kind dan kan dit een groter risico zijn voor zijn of haar gezondheid, dan wanneer uw kind wel een bloedtransfusie ontvangt. Sommige operaties of behandelingen kunnen niet worden uitgevoerd zonder de mogelijkheid van een bloedtransfusie. Bespreek daarom altijd al uw twijfels op tijd met de arts van uw kind. De arts overlegt dan met de andere artsen in het behandelteam over de gevolgen en mogelijkheden tot alternatieve behandelingen. De arts bespreekt dit uiteraard ook weer met u en met uw kind als het tussen de 12 en 16 jaar is.

Heeft u nog vragen?

Heeft u na het lezen van de informatie nog vragen, stelt u ze dan aan de arts van uw kind.